Wake #7, Les Antipodes
Door Gertjan Wijnalda

“Wees welkom in Den Verghulden Gaeper! Deze herberg staat in de verre omstreken bekend als de herberg waar het goed toeven is, waar eenieder welkom is en waar altijd iets te beleven valt. Laat u snel naar binnen leiden, er is nog plaats en de avondklok zal over enkele minuten al gaan. Bovendien is er bezoek van de hooggeëerde troubadour Espodus die beloofd heeft om over een oude legende te verhalen. Wees welkom in Den Verghulden Gaeper. Laat u snel naar binnen leiden!”

Dit is… het Amsterdam van de Middeleeuwen, Aemstelredamme, alwaar de herbergier voor het luiden van de avondklok nog zoveel mogelijk mensen binnen probeert te krijgen - eenmaal binnen zullen de mensen het pand niet meer verlaten voordat het vroeg in de ochtend is. We hebben op dit moment toch niets beters te doen en bovendien geen slaapplaats, dus langzaam laten ook wij ons mee naar binnen voeren.

Het is donker binnen. Er zijn al veel mensen verzameld aan de tafels in het licht van kaarsen, en boven, op de omgang waar de mensen over de balustrade hangen. De geur is die van bier, wijn en zweet maar wordt overheerst door iets anders. Het blijkt wierook te zijn, zoals die alleen aan de oude troubadours bekend is. Midden in de cirkel van tafels staat een verhoging. Daar zit een man op een kruk, met een luit aan zijn voeten. Hij kijkt wat vermoeid maar nog steeds scherp uit zijn ogen. Zijn kleding geeft hem een statig voorkomen: de bontgekleurde mantel, afgezet met zilver. Zijn houding is als die van alle troubadours: rechte rug, iets geheven kin: waardig. Toch doet de man die op de kruk zit niet aan zijn reputatie denken. Zijn naam is Espodus. Er zijn weinig mensen die hem meer dan een keer in hun leven tegenkomen. Toch lijkt de man die daar zit meer een oude man in mooie kleren dan de troubadour die zelf het onderwerp van even vele legenden is als waarover hij zelf vertelt.

We zijn nog druk bezig naar het zoeken van een plaatsje aan een van de tafels als zijn stem door de herberg schalt. De stem blijkt meer bij zijn houding dan bij zijn lichaam te passen, krachtig, als van een vorst. Het is meteen stil in de herberg, waar even tevoren uit alle gaten en hoeken nog geluid had geklonken. “Ik zal u een verhaal vertellen, dat echt gebeurd is. Het is de legende van de tegenvoeters, les Antipodes, zoals ze bekend staan… de mensen aan de andere kant van de wereld. Ik vertel u over de tegenvoeters, die ondersteboven leven. Ze merken daar niet veel van - ze zijn het immers gewend. Hun voeten komen net als die van ons telkens terug naar het aardoppervlak, hoewel dat bij hun natuurlijk aan de andere kant ligt.” Een geroezemoes golft door de herberg, maar sterft net zo snel weer weg als het gekomen is.

“Het is nog niet zo eenvoudig om bij de Antipodes op bezoek te gaan. Je moet natuurlijk eerst weten dat ze er zijn. En vervolgens moet je op zoek naar de rand van de wereld.” Nog meer opwinding, de rand van de wereld! Daar kan je toch vanaf vallen? “Met gewichten aan je handen kun je dan de rand om. Dat moet, want vreemd genoeg blijven je voeten nog steeds naar het aardoppervlak toetrekken. Maar je kan zonder gewichten niet rechtop blijven staan, omdat je lichaam natuurlijk precies andersom wil. Maar, nadat je deze problemen hebt overwonnen en je lichaam een beetje gewend is aan het ondersteboven leven, kun je de gewichten wegdoen en beginnen aan een ontdekkingstocht.

De andere kant van de wereld is prachtig. Men zou het het paradijs kunnen noemen. Niet omdat de natuur daar zo geweldig zou zijn, nee, die is vergelijkbaar met hier. De landschappen daar hebben echter iets extra’s. Ze hebben een glans over zich, die niet te vergelijken is met de dofheid van het bestaan hier.

De mensen hebben dat ook. Ze zijn aardiger, vriendelijker. De nachten zijn er minder koud, de maan schijnt er helderder en de zon geeft veel meer warmte af dan hier. Er zijn meren zo groot als oceanen, graslanden tot zo ver je kan kijken en overal zijn herbergen waar men zo gastvrij is dat het hier net een gevangenis lijkt. Geacht publiek, nu ik erover nadenk, weet ik het plotseling zeker. Ik zal naar de andere kant reizen. Ik ga daar wonen! Daar is het beter!”

Nog datzelfde moment springt Espodus van de tafel en pakt zijn luit. Het publiek verwacht dat hij nu als toegift nog een lied zal zingen, maar in plaats daarvan loopt hij regelrecht de deur uit. Het is tot nog toe betrekkelijk stil gebleven, maar nu kan niemand zich hier meer stilhouden. Hij is naar de andere kant! Niemand heeft die nacht meer van zijn rust genoten, en er is nog lang over gesproken. Iedereen vroeg zich af of Espodus echt was gegaan, of hij daar nu kon leven zonder gewichten aan zijn handen en wat er van hem geworden was...

Dit is wat er na die memorabele avond in Aemstelredamme gebeurde. Espodus bereikte de andere kant, en leefde tientallen jaren bij de Antipodes. Hij reisde daar rond, van herberg naar herberg en vertelde zijn verhalen. Niemand die hem daar zag zou kunnen zeggen dat hij van de andere kant kwam, ook de Antipodes hadden immers nog nooit van de andere kant gehoord. Ook zij waren bang om van de rand te vallen. En hij dacht nooit meer aan de kant waar hij vandaan kwam, hij werd zelf een tegenvoeter.

Tot het moment, jaren later, dat hij bij een herberg aanklopte, waar hij gastvrij werd binnengelaten en waar hij iemand tegenkwam die hem vertelde dat hij van de andere kant, van onze kant kwam. Net als Espodus. Nog diezelfde avond vertelde Espodus zijn publiek over de andere kant, en hij verbaasde zichzelf doordat het verhaal precies hetzelfde klonk, feitelijk precies hetzelfde was als hij jaren geleden aan de andere kant had verteld. Hij verbaasde zichzelf nog meer door te zeggen dat hij terug ging. Naar de andere kant… daar was immers alles beter.